Herinneringen zijn er in soorten en maten. Ook de Indische herinneringen, die aan koloniaal Indonesië. Die zijn niet alleen in lichte, zonnige tinten geschilderd. Elsbeth Locher-Scholten - voormalig Universitair Hoofddocent Hoofddocent aan de Universiteit Utrecht en gespecialiseerd in de geschiedenis van het kolonialisme en dekolonisatie - schreef voor Getuigen en Tijdgenoten een column over koloniaal geweld en koloniale herinneringen, mede naar aanleiding van de actuele discussies rond Kester Freriks boek Tempo Doeloe, een omhelzing.
Door Elsbeth Locher-Scholten
Herinneringen komen in soorten en maten. Ook de Indische herinneringen, die aan koloniaal Indonesië. Die zijn niet alleen in lichte, zonnige tinten geschilderd. Louis Couperus beschreef dat al in zijn Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan… (1904) dat ik toevallig net herlas. Hierin gaan twee negentigjarigen in Den Haag gebukt onder die éne loodzware herinnering aan een moord zestig jaar eerder op Java begaan. Toen stak de minnaar de echtgenoot van de vrouw met een kris dood in Tegal. Geweld in de kolonie als weggedrukt familiegeheim, met repercussies tot in het derde geslacht.
Herinneringen zijn altijd veelsoortig en hebben lange vertakkingen. Ze maken deel uit van de eigen identiteit en ze zijn dikwijls omstreden. Geen fellere debatten dan tussen broers en zusters over hoe het vroeger thuis was. Conflicten in Duitse families over herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de ouders te over. In de Indische gemeenschap, de koloniale ‘familie’ is dat niet anders.
Daarom wekt het pamflet Tempo doeloe, een omhelzing (2018) van Kester Freriks voor het behoud van een positieve herinnering aan Nederlands-Indië verbazing. Kinderen uit de jaren dertig (en hij uit de jaren vijftig) koesteren inderdaad vaak hun zonovergoten beelden van Indische harmonie en vrijheid, van tuinen en bergen, van goede relaties met dierbare bedienden, van hun witte verschijning in een tropisch paradijs. Herinneringen die gevoed zijn door de toen populaire familiefilms, en grof afsteken bij de verschrikkingen van de Japanse kampen en de Indonesische vrijheidsoorlog daarna.
Inderdaad geven de (politieke) gebeurtenissen jeugdherinneringen bij het ouder worden vaak een andere belichting. Kinderherinneringen zijn vaak zonnig, inclusief die aan de ouders. Pas later komen die helden uit de jeugd van hun voetstuk en worden de herinneringen aan hen veelkleuriger. Dat hoort bij het volwassen worden. Zo lijken de herinneringen aan de kolonie nu rijker en scherper belicht te worden, inclusief die aan koloniaal geweld. Ook de koloniale vaders zijn op de grond gekomen. Er is veel breder ruimte voor de donkere herinnering aan hun geweld. Kester Freriks heeft daar duidelijk moeite mee en stelt dat dit zijn eigen zonnige herinnering beschadigt en ontneemt. Diefstal van de herinnering: bestaat er zoiets? Het roept eerder associaties op met de vaker voorkomende ‘familie’-ruzie over de ‘ware’ herinnering.
Naast de zon (die op de familiefilms uit de jaren dertig overigens nooit steekt) zijn in de Indische herinnering bren, mortier en houwitser komen te staan, naast het familiefeestje de patrouille van KL en KNIL. En het zijn niet alleen de beroepsherinneraars, historici zoals Rémy Limpach met De brandende kampongs van Generaal Spoor (2016) en het in 2017 gestarte wetenschappelijk onderzoek naar geweld in de Indonesië-oorlog van 1945-1949, die deze verschuiving in kaart brengen.
Ook Indo-Europese schrijvers laten zich horen, zoals Alfred Birney met zijn bekroonde De tolk van Java (2016) en Reggie Baay, die Het kind met de Japanse ogen (2018) publiceerde. Twee auteurs over hun vaders, KNIL-militair in de jaren 1945-1949. Het zijn verhalen waarin trauma’s door een gewelddadige opvoeding (Birney) of door de geweldservaringen aan de Birmaspoorweg (Baay) zich omzetten in militair geweld in de buitenwereld, met ook hier lange vertakkingen in de volgende generaties. Deze boeken zijn met al hun overeenkomsten en hun verschillen, hun moed en hun eerlijkheid, de indrukwekkende expressie van een nieuwe, of tot nog toe minder bekende koloniale herinnering.
Koloniaal geweld: het lijkt terug van weggeweest. Maar was het ooit weg? Couperus wist er al van: hij plaatste zijn verhaal van de moord niet in de Achterhoek. Nederland kent als klein land een beperkte geweldstraditie op het Europese continent, zeker in vergelijking met andere landen. Het hanteerde het geweld elders, waar het machtiger was en zijn geweld meer lonend; het ‘splitste het af’ naar de kolonie. Er is vanaf 1800 tot in het begin van de twintigste eeuw geen jaar geweest dat het Nederlands-Indische leger niet optrad in lokale expedities of ‘pacificaties’, maar met de koloniale ontwikkelingspolitiek, de ethische politiek, van na 1900 werd dat steeds minder geweten, en met de mantel der liefde voor het land bedekt. Militaire geschiedenis was in Nederland nooit erg populair. Nu tekent zich een paradigma-wisseling af in de koloniale herinnering èn in de koloniale geschiedschrijving. Is dat erg? Nee, een teken van mentale volwassenwording.