KITLV-directeur Gert Oostindie sprak op 7 september 2017 bij het Militair Indië Monument Leiden. Zijn toespraak is hier na te lezen.
‘Een afscheid zonder thuiskomst, 1945-1952’
Toespraak Gert Oostindie, Militair Indië Monument Leiden, 7 september 2017
Meneer de burgemeester,
bestuur van de Stichting Militair Indië Monument Leiden,
heren Wim de Bruyn, Daan Fasseur, Ed d’Haan, Ad Pleij en Bill Thompson, Leidse veteranen die zo vriendelijk waren met mij te praten over hun ervaringen in Indonesië en hun latere gevoelens en ideeën daarover,
dames en heren,
Tussen 1945 en 1949 zond de Nederlandse regering ruim 130.000 meest jonge mannen naar Nederlands-Indië, een kolonie die zich aan het ontwikkelen was tot de onafhankelijke staat Indonesië. Zij moesten daar het Nederlandse gezag herstellen. Een minderheid (30.000) ging als oorlogsvrijwilliger, de meesten (100.000) als dienstplichtig soldaat. Zij gingen daar deel uitmaken van een Nederlandse krijgsmacht waartoe ook het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL, behoorde, nog eens ruim 70.000 militairen, meest lokaal gerekruteerd. De oorlog werd niet gewonnen. In de zomer van 1949, na bijna vier jaar waarin afwisselend was onderhandeld en gevochten, werd de wapenstilstand gesloten. Op 27 december 1949 volgde de soevereiniteitsoverdracht, voor de Indonesische nationalisten slechts een bevestiging van wat zij op de 17e augustus 1945 al hadden opgeëist: merdeka, volledige vrijheid.
Tijdens de plechtigheid sprak koningin Juliana: ‘De aanvaarding van haar soevereiniteit door de jonge staat, de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië alsmede het afstand doen daarvan van het Koninkrijk der Nederlanden, en het aangaan van een Unie, is één van de meest aangrijpende en ingrijpende gebeurtenissen van deze tijd [...]. Niet langer staan wij gedeeltelijk tegenover elkander. Wij zijn nu naast elkaar gaan staan, hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol littekens van wrok en spijt.’ Nog lang zouden wrok en spijt echter overheersen, zeker in Nederland. Ruim een halve eeuw later (2005) ging de Nederlandse regering, bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, een paar stappen verder. Het officiële standpunt is sindsdien dat Nederland in Indonesië een ‘oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ heeft gevoerd.
Die conclusie is achteraf betrekkelijk makkelijk te trekken, en wordt inmiddels in de Nederlandse samenleving breed gedeeld, ook door veel van de veteranen uit deze soms zeer gewelddadige oorlog. Ik meen goed te hebben begrepen dat de vijf Leidse veteranen die ik de afgelopen tijd uitvoerig mocht spreken – de meesten van hen zie ik hier ook zitten – daar ook zo over denken. ‘Achteraf bezien hadden ze ons nooit moeten sturen.’ Maar ja, dat was toen niet zo duidelijk.
Zo werden die Leidse jongens dus naar Indonesië gestuurd, een minderheid als vrijwilliger, de meesten omdat het nu eenmaal moest. En niet iedereen keerde terug. Volgens opgaven van het ministerie van Defensie stierven een kleine vijfduizend militairen van de Nederlandse krijgsmacht, de ene helft gesneuveld in actie, de andere helft door ziektes en ongevallen. Het Nationaal Indië-monument in Roermond houdt het op 6200 doden. En van die doden kwamen er 26 uit Leiden. Die worden hier bij de voormalige Morspoortkazerne jaarlijks herdacht. Ik heb de treurigstemmende lijst nog eens bekeken. Een veertiger, twee dertigers, de rest jonger, veruit de meesten begin twintig. Zo jong.
Zo onervaren ook. Ter illustratie, uit een interview met een voormalige beroepsmilitair uit het KNIL, H. Dürster, in het Leidsch Dagblad van 25 januari 1969: ‘Er is destijds een grote fout gemaakt door jongens uit Holland zonder behoorlijke opleiding in Indonesië in te zetten. […] ik zag die jongens uit Nederland komen, zachte, lieve soldaten, die niets van Indonesië wisten.’ Militant voegt hij eraan toe: ‘Ze traden niet op waar de KNIL-soldaten dat wel zouden doen en ze werden er zelf het slachtoffer van.’
Natuurlijk werden de doden al veel langer betreurd en herdacht door hun familie, hun vrienden, hun collega-militairen – vanaf het eerste vreselijke bericht dat vervolgens levenslang moest worden meegedragen. Het heeft echter heel lang geduurd voordat er van overheidswege systematisch aandacht werd besteed aan de militairen die niet terugkeerden, en overigens ook aan de grote meerderheid van veteranen die wel terugkeerden. Sommigen keken achteraf met een zekere tevredenheid terug op hun tijd in het Indië dat Indonesië werd, anderen met wrok. Er waren en zijn er ook die hun hele leven last hebben gehad van deze oorlog, soms zelfs zeer ernstig.
Maar vrijwel alle veteranen uit deze oorlog zijn het eens dat het veel te lang duurde voordat de Nederlandse overheid serieuze aandacht aan hen besteedde, en daarmee ook waardering toonde voor hun inzet. Zo werd het Nationaal Indië-monument in Roermond pas in 1988 onthuld. Bij de onthulling sprak minister van Defensie Relus ter Beek een mea culpa uit: ‘Hiermee is een nieuwe stap gezet op de weg naar erkenning waarop deze overledenen en hun nabestaanden en ook zij die toentertijd wel uit de strijd zijn teruggekeerd recht kunnen en mogen doen gelden. In ronde bewoordingen kan worden gesteld dat Nederland bij de opvang van de veteranen in gebreke is gebleven.’ En dit Leidse monument staat er pas sinds 1999 – en ontkwam overigens in de eerste jaren niet aan politiek geïnspireerd vandalisme.
Waarom moest het zo lang duren, die erkenning? Er werd veel breder gezwegen over de kolonie, de oorlog en de onafhankelijkheid. Het Nederland in opbouw wilde het nare verleden zoveel mogelijk achter zich laten. Zo ging dat aanvankelijk met de Duitse bezetting en het falen om de Joodse bevolking te beschermen. Zo ging het met Indië. Niet alleen de oorlog werd verdrongen, maar ook het koloniale verleden. De ruim 300.000 ‘repatrianten’ uit Indië werden dan wel toegelaten tot Nederland, maar zij moesten zich vooral geruisloos aanpassen en niet meer zeuren over hun leven vroeger. Het Nederlandse kolonialisme werd achteraf, nu het niet meer bestond en Nederland dus ook niets meer opleverde, steeds negatiever beoordeeld – en dat door mensen die er steeds minder vanaf wisten. Veteranen werd steeds vaker verweten een koloniale oorlog te hebben gevoerd. Ook dat riep bij hen boosheid op.
Mij is gevraagd u vandaag toe te spreken, en ik ben vereerd dat te doen. In ben sinds midden jaren tachtig een Leidenaar, maar dat is uiteraard niet de reden dat de Stichting Militair Indië Monument mij vroeg. Ik neem aan dat de keuze op mij viel omdat ik in 2015 het boek Soldaat in Indonesië publiceerde. Daarover zo dadelijk meer. In het dagelijks leven ben ik directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in deze stad, een in 1851 opgericht wetenschappelijk instituut, toen gericht op de koloniën, nu nog steeds op Indonesië en de Cariben. Als zodanig ben ik nauw betrokken bij het grote onderzoek dat de komende jaren, met financiële steun van de overheid, zal worden verricht naar de oorlog, met inbegrip van oorlogsmisdaden en de context waarin die werden begaan. Als hoogleraar Geschiedenis aan de Leidse universiteit heb ik de afgelopen jaren ook veel studenten onderwijs gegeven over deze oorlog.
Wat leerde ik zelf, toen ik Soldaat in Indonesië schreef? Heel veel, vooral over de complexiteit van deze geschiedenis. ‘Achteraf is het gemakkelijk oordelen, daar moet je heel terughoudend mee zijn’, probeer ik ook mijn studenten bij te brengen. Ook ik ben van mening dat Nederland deze oorlog nooit had moeten voeren, en zeker niet op de wijze waarop dat gebeurde. Te lang dachten de Nederlandse regering en grote delen van de samenleving dat de Indonesiërs wel tevreden waren met het kolonialisme. Te lang werd, met een beroep op de missie om ‘Orde en vrede’ te brengen, gedoogd en zelfs gestimuleerd dat er buitenproportioneel geweld werd gebruikt, ook tegen gevangenen en de burgerbevolking. We komen er niet omheen om van Nederlandse oorlogsmisdaden te spreken. Extreem geweld was een structureel onderdeel van de oorlog. Aan beide zijden, natuurlijk, maar toch.
Is dat reden om alle Nederlandse veteranen hierop aan te kijken? Beslist niet. Allereerst, omdat het overgrote deel van onze militairen niet betrokken was bij zulk buitensporig geweld. En als we ons wat meer verdiepen in de jaren veertig, dan moeten we om te beginnen ook erkennen dat echt alles anders leek toen. De eerste lichting oorlogsvrijwilligers dacht ‘de Jap’ te gaan bevechten en zo de kolonie en dus ook de Indonesische bevolking te gaan bevrijden – ze verwachtten als de Canadezen in Nederland te worden verwelkomd. Intussen had Japan al gecapituleerd. Toen werd het doel de steevast als ‘collaborateur’ aangeduide Soekarno te verslaan en orde en vrede te herstellen. Ten behoeve van de Nederlandse minderheid daar in de eerste plaats, maar ook voor de hele bevolking, die na de Japanse bezetting doodarm was – enkele miljoenen Indonesiërs waren gestorven van de honger. Zo werd het gezegd en geloofd. Maar de Nederlanders werden niet als bevrijders ingehaald, en gaandeweg werd het een echte oorlog, met een veelheid aan strijdende partijen. En allengs gingen ook de Nederlandse militairen meer twijfelen over de zin en rechtvaardiging van hun aanwezigheid in Indonesië.
In Soldaat in Indonesië verwerkte ik, met de hulp van tientallen Leidse studenten, alle gepubliceerde egodocumenten van Nederlandse militairen, ruim 700, meer dan 100.000 bladzijden: brieven, dagboeken, portretten en vooral memoires. Daaruit spreekt die ontwikkeling van hun denken: van enthousiasme om een bijdrage te leveren aan de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog tot twijfel of deze oorlog wel gerechtvaardigd was. Na de oorlog werden die twijfels alleen maar groter. Niet dat het overigens in die jaren veel had uitgemaakt: veruit de meesten moesten gewoon, als dienstplichtige. Er was wel wat protest tegen de oorlog en de rekrutering van dienstplichtigen – zo staat in de Nieuwe Leidsche Courant van 25 september 1946 een berichtje over een eendaagse proteststaking bij de Koninklijke Nederlandse Grofsmederij aan de Zuidsingel. Maar die protesten kwamen slechts van een kleine minderheid en dienstweigeraars waren er uiteindelijk niet veel – de sanctie was een lange gevangenisstraf. Zoals ook de Leidse veteranen mij vertelden: we moesten gewoon, we hadden geen keuze. Een paar hadden vooraf al bedenkingen tegen de oorlog. De meesten leek het ook wel een avontuur.
De Leidse veteraan Kees Bonnet haalde in zijn memoires Portret in mozaïek (1998, p. 4) de herinnering op dat hij eigenlijk erg twijfelde: ‘ten strijde gaan naar Nederlands Oost-Indië? Mijn geweten zei, dat dát niet mocht. [….] Vanuit dat Christelijk geloof kwamen mijn gewetensvragen.’ Uitgerekend zijn Hervormde dominee P.W. Spruyt trekt hem over de streep: ‘Toen werden wij bevrijd door de Canadezen, soldaten uit een ver land […] Nu jij, wat doe jij, Kees?’ En dan trekt Kees de gewenste conclusie, hij gaat. ‘Wij gingen toch om Indië te bevrijden!’, vat hij het later enigszins sarcastisch samen.
Een andere Leidse veteraan, Jan van Toledo, zei het jaren later zo in het veteranenblad De Opmaat (3-2, 1997, p. 21): ‘Mijn eerste indruk van het land was dat het zo warm was en de mensen zo arm. Maar ik was erg jong en dacht nergens over na. We spraken onderling ook niet over de zin of onzin van het Nederlandse optreden in Indië. Je had ingepompt gekregen dat het land 350 jaar van de Nederland was geweest en dat je op het rood-wit van de peloppers af moest.’
De Leidse veteranen die ik sprak kwamen pas laat in Indonesië aan; de oorlog was al bijna voorbij. Zij hadden om allerlei redenen het geluk zelf nauwelijks bij gevechtshandelingen betrokken te zijn geweest. Toch bevestigden zij wat ik ook uit de egodocumenten leerde: hoe de situatie soms heel angstig was, hoe geweld soms ‘voor alle zekerheid’ werd ingezet: better safe than sorry. En er was ook wel een enkel verhaal over wraakacties. Ook hadden ze allemaal wel meegemaakt dat er een maat was gestorven – in hun geval meestal door ongelukken, niet eens door geweld van de vijand. Verder vertelden zij me van getraumatiseerde veteranen. Zelf zijn zij allen de oorlog goed doorgekomen, maar ik geloof dat ze allemaal ook heel goed weten dat het anders had kunnen zijn. Dat zij een van die Leidse doden hadden kunnen zijn. Ook daarom, neem ik aan, voelen zij zich nauw betrokken bij deze herdenking en dit monument, opgericht ter nagedachtenis aan de Leidse doden en tot steun voor hun nabestaanden.
We spraken ook over hun thuiskomst en het wennen aan een samenleving die geen idee had hoe het daar in Indonesië was geweest. De eerder aangehaalde Leidenaar Kees Bonnet vertelde erover. ‘Het liep niet altijd zo gladjes tussen mijn ouders en mij; het “sodemieter op” en het woordje “rot” lagen voor in mijn mond.’ Tegen een andere net gedemobiliseerde maat zegt hij: ‘Het is tegenstrijdig in mij; het kleine, krampachtige [van Leiden] maakt mij benauwd. Dan verlang ik naar de Indonesische ruimte, die ruimte zou ik hier willen creëren.’ Zulke aanpassingsproblemen waren bepaald niet uniek; maar de Leidse veteranen die ik sprak hadden het daar niet over. Het aanpassen ging hun kennelijk vrij gemakkelijk af, ze kwamen goed terecht en zeggen ook later geen last van de oorlog te hebben gehad.
Wat mij bijzonder opviel in de gesprekken met de Leidse veteranen was hun betrokkenheid met het hedendaagse Indonesië. Allemaal vinden ze het vandaag niet meer dan logisch dat Indonesië voor de onafhankelijkheid koos. Op één na zijn zij allemaal terug geweest in het land, sommigen zelfs heel vaak, en de meesten ook met hun echtgenotes. Zij vertellen met liefde over het land, spreken nog wat Indonesisch. Ze hebben wel moeite met de armoede die er nog steeds te zien is. Een paar spraken mij ook over de financiële steun die zij hebben gegeven aan Indonesiërs, bijvoorbeeld via het Foster Parents Plan. Geen enkele rancune, eerder onbegrip dat onze regering hen die oorlog in stuurde.
Zij spraken over mooi werk dat de krijgsmacht deed ten behoeve van de bevolking: gezondheidszorg, voedselhulp, infrastructuur. Het thema van Nederlands oorlogsgeweld was niet het favoriete gespreksonderwerp. Zoals vrijwel alle veteranen zijn zij, heel begrijpelijk, beducht voor clichés en ongefundeerde beschuldigingen die dan plotseling over alle veteranen lijken te gaan. In het Leidsch Dagblad van 29 januari 1969 lees ik een in dit verband herkenbare ingezonden brief van een andere Leidse veteraan, I. Teegelaar. ‘Ik geef grif toe’, schrijft hij, ‘dat de Nederlandse militairen niet brandschoon zijn geweest. Maar hoe kwam dat? Om daarover te oordelen moet je weten hoe de stemming, de sfeer daar toen was. Je leefde in een doorlopende paniek, in een soort zenuwcrisis. En dan gebeuren er dingen die normaal niet gebeuren. Het was, dat moet iedereen goed bedenken, een jij-of-ik zaak.’
Dat werd mij vaker gezegd: er zijn geen schone oorlogen. Maar anderzijds werd wel met afschuw gesproken over acties zoals die van kapitein Westerling in Celebes, nu Sulawesi. Ik vroeg de veteranen of de tijd is gekomen om nu, naast de Leidse en daarmee Nederlandse doden, ook de Indonesische slachtoffers te herdenken – volgens rapporten van onze eigen krijgsmacht zeker 100.000 doden, strijders en burgers. Zij vonden allemaal dat dit nu wel kan. Ook daarom voel ik mij vrij die Indonesische slachtoffers van Nederlands oorlogsgeweld hier te gedenken. Die horen bij dit verhaal, ook als het in Leiden wordt verteld.
Er zijn geen schone oorlogen, dat is helaas waar, en een belangrijke les. Het lijkt erop dat in die zin wel veel lessen zijn geleerd die in latere ‘vredesmissies’ van pas zijn gekomen – de politiek beslist over uitzending, de militaire leiding moet vervolgens de kaders aangeven, ook over geweldsuitoefening, en duidelijker dan indertijd in Indonesië gebeurde.
Zo hebben wij lessen geleerd, hoop ik. Dat laat onverlet dat wij alle veteranen moeten eren die ooit onder Nederlandse vlag werden uitgezonden, ook al was het in Indonesië op een missie ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’, en ook al moeten we niet zwijgen over de ontsporing van geweld waaraan sommige militairen zich daar schuldig maakten. Hoe dan ook laat dit onverlet dat we de Leidse doden – en daarmee hun nabestaanden – moeten noemen en eren. In een oorlog die pas veel later breed werd gezien als zinloos en ongerechtvaardigd betaalden ook zij de hoogste prijs. Dat blijft een groot drama.
Ik dank u voor uw aandacht.